De abt van Kloosterrade stelde technisch begaafde mensen aan waardoor de kolenproductie toenam in de tweede helft van de achttiende eeuw. De mijn overstroomde in deze tijd bijna dagelijks maar door het gebruik van pompen, bleef de mijn droog.
In 1794 werd het gebied bezet door de troepen van Napoleon, hierdoor kwam er een einde aan de macht van de abdij. De Fransen nationaliseerden de mijnen van de abdij, ze werden hierdoor 'Mines Domaniales' genoemd.
In 1814 trokken de Franse troepen zich terug en werden de mijnen eigendom van het Nederlandse Koninkrijk. In 1845 stelde koning Willem II voor om de mijnen in pacht te geven aan de Aken-Maastrichtsche Spoorweg Maatschappij (AMSM). Tot circa 1880 was de steenkool van de Domaniale mijn bestemd voor lokaal gebruik en de spoorwegmaatschappij zelf.
In 1881 kreeg de mijn ruimte voor ontplooiing en nieuwe investeringen door een wijziging in de pachtovereenkomst met de Staat. Dit zorgde voor een explosieve stijging van de productie die tot ver in de jaren dertig van de twintigste eeuw voortduurde.
De 1e W.O. ging hierbij niet onopgemerkt voorbij. Duitse arbeiders werden opgeroepen om in het leger te dienen en alle wegen die uitkwamen op de Nieuwstraat, de grens met Duitsland, werden gesloten. Hierdoor was de hoofdingang van de mijn lange tijd onbereikbaar.
De productie werd desondanks op peil gehouden, soms zelfs verhoogd, door het aantrekken van buitenlandse werknemers.
In 1925 werd de naam Akens-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij veranderd in Domaniale Mijn Maatschappij NV en dit bleef tot de jaren zestig.
Rond 1930 werkten circa 3400 arbeiders bij de Domaniale mijn en was de jaarlijkse productie ruim 1.000.000 ton. De mijn beschikte over zes schachten, te weten: Willem I, Willem II, de Buizenschacht, Beerenbosch I en II en de schacht Nulland.
Tijdens de 2e W.O. werd de mijn overgenomen door de Duitsers. Zowel op zaterdag en zondag moesten de mijnwerkers werken en de steenkool was voor de Duitse troepen en de Duitse oorlogsindustrie bestemd. Veel mijnwerkers meldden zich ziek, dit als verzet.
Dit zorgde natuurlijk voor zware tegenmaatregelen door de Duitsers. Op 30 oktober 1944 werd de productie hervat, maar door het ontbreken van belangrijke middelen bleef de productie laag. Vanaf juni 1945 kwam de mijn onder beheer van de Nederlandse Staat.
Begin jaren vijftig was Limburg hierdoor een welvarende streek en ging het goed met de mijnindustrie. Door tekorten aan arbeiders werden buitenlandse arbeiders geworven om te werken in de mijn. Begin jaren zestig ging het slechter met de Domaniale Mijn.
Mede door ongunstige geologische omstandigheden en een falend technisch beleid was de productiviteit erg laag en draaide met verlies. In 1966 kocht de Nederlandse regering een meerderheid van de aandelen. Vrijdag 29 augustus 1969 verliet de laatste wagen met Domaniale-antraciet de mijn.
Om veiligheidsredenen werden de mijnschachten afgesloten met een betonnen kleefprop. Alleen schacht Nulland werd gespaard en kreeg in 1974 de status van Rijksmonument.